De vier maanden durende Nationale DenkTank periode bestaat uit een analysefase en een oplossingsfase. In de analysefase brengt de Nationale DenkTank samen met het werkveld de belangrijkste knelpunten in kaart.
De Samenvatting Analysefase offline lezen?
SAMENVATTING ANALYSEFASE
In 2013 is het thema van de Nationale DenkTank ‘Zorg voor gezondheid’. Vanaf eind augustus 2013 zijn de deelnemers van de Nationale DenkTank aan de slag gegaan met de vraag hoe we in Nederland kunnen bevorderen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig blijven functioneren en daar verantwoordelijkheid voor nemen.
De vier maanden durende Nationale DenkTank periode bestaat uit een analysefase en een oplossingsfase. In de analysefase brengt de Nationale DenkTank samen met het werkveld de belangrijkste knelpunten in kaart. Dit gebeurt onder andere door middel van interviews, data-analyse, enquêtes en literatuuronderzoek.
Op 27 september 2013 presenteerde de Nationale DenkTank de resultaten van de analysefase tijdens een ExpertForum aan ongeveer 200 experts uit de overheid, het bedrijfsleven en de wetenschap. In dit document vindt u de resultaten van deze eerste fase. Op basis van de analyses ontwikkelt de Nationale DenkTank 2013 samen met het veld oplossingen voor de geconstateerde knelpunten. De oplossingen worden op 9 december 2013 overhandigd aan minister Edith Schippers.
INTRODUCTIE
‘Wat betekent gezondheid voor u?’ Als je deze vraag aan een Nederlander stelt krijg je uiteenlopende antwoorden. Sporten, lachen, werken, lekker in je vel zitten of ‘kunnen wat je wilt kunnen’.
Deze holistische blik sluit aan bij een nieuwe definitie van gezondheid1: gezondheid is het vermogen je aan te passen en regie te voeren in het licht van fysieke, mentale en sociale uitdagingen van het leven. De Nationale DenkTank 2013 heeft deze ‘nieuwe definitie van gezondheid’ samengevat in een kort filmpje om deze visie te kunnen delen met de rest van Nederland.2
Centraal in onze definitie van gezondheid staat zelfstandig functioneren: met de juiste hulp zelf kunnen omgaan met de onvolkomenheden die bij het leven horen. Uit onderzoek van de Nationale DenkTank onder meer dan 1400 respondenten blijkt dat 69% van hen meer eigen verantwoordelijkheid in de zorg voor gezondheid wel ziet zitten. ‘Eigen verantwoordelijkheid’ betekent niet alleen: bijna twee derde van Nederland is bereid informele zorg (zorg in aanvulling op professionele hulp) te verlenen .3
Hoe kunnen we Nederland faciliteren en motiveren om daadwerkelijk zorg te dragen voor hun eigen gezondheid? Dat is de hoofdvraag van de Nationale DenkTank 2013. Deze omvangrijke kwestie benaderen we vanuit vier casussen:
1. Volwassene met chronische aandoening(en);
2. Langdurige psychiatrische patiënt;
3. Jongere in een multiprobleemgezin;
4. Kwetsbare oudere.
Referenties
1 Huber, M. e.a., How should we define health?, British Medical Journal, 343:d4163 (2011)
2 Youtube.com, zoektermen: ‘Nationale DenkTank 2013’ en ‘zorg voor gezondheid’
3 Zie ook persbericht Nationale DenkTank, 27/9/2013: http://nationale-denktank.nl/2013/09/participatie-in-zorg-kanop- veel-draagvlak-rekenen/
1. VOLWASSENEN MET CHRONISCHE AANDOENINGEN
1.1 Context
In Nederland leven 2,4 miljoen volwassenen met één of meer chronische aandoening(en), zoals diabetes, COPD, astma, depressie en chronische nek- en rugklachten.4 40% van hen heeft meerdere chronische aandoeningen tegelijkertijd.5Mensen met een chronische aandoening doen volop mee in de samenleving. Maar zelfs in Nederland, waar de zorg voor chronisch zieken uitgebreid en goed is, voelen mensen met een chronische aandoening zich beperkt. Zo voelt 40% van van de chronisch zieken zich matig tot ernstig beperkt in bijvoorbeeld hun werk, relaties en seksualiteit.6 Deze problemen zorgen voor een lagere kwaliteit van leven: mensen met een chronische aandoening geven zichzelf maar een 5 voor hun gezondheid, terwijl niet-chronisch zieken hun gezondheid beoordelen met een 7.
1.2 Bevindingen
Het Nederlandse zorgsysteem is niet ingericht om mensen met een chronische aandoening optimaal zelfstandig te laten functioneren. Het huidige systeem heeft een sterke focus op de fysieke component van de zorgvraag. Omdat het vaak niet mogelijk is om een chronische aandoening te genezen hebben mensen met een chronische aandoening behoefte aan een andere vorm van zorg. De kansen liggen vooral in het optimaliseren van het zelfstandig functioneren van deze mensen. Hierbij staan twee begrippen centraal die nog onvoldoende geadresseerd worden in het huidige systeem:
- Mens als geheel: zelfstandig functioneren vraagt niet alleen aandacht voor de fysieke component van een aandoening; mentale en sociale factoren zijn ook belangrijk.
- Veerkracht: omgaan met een aandoening is een belangrijke factor voor het zelfstandig functioneren van mensen met een chronische aandoening omdat genezing vaak niet mogelijk is. Mensen met een chronische aandoening dienen hiervoor in staat te zijn om fysieke, mentale en sociale ‘klappen’ op te vangen. Dit noemen wij ‘veerkracht’.
Ongeveer 30% van mensen met een chronische aandoening functioneert optimaal zelfstandig, maar dit kan sterk toenemen door mensen te motiveren en te faciliteren. De Patient Activation Measure(PAM) is een meetinstrument dat mensen indeelt in verschillende functioneringsgroepen, op basis van de mate waarin mensen zelfstandig willen en kunnen functioneren. Door gegevens van de PAM te combineren met data van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) is het mogelijk om op een andere manier naar chronisch zieken te kijken. In plaats van een groep mensen met een beperking, laat onze grafiek zien welke mensen zelfstandiger kunnen worden en wat hiervoor nodig is. Onder mensen met een chronische aandoening functioneert ongeveer 30% van hen optimaal zelfstandig. Dit kan sterk toenemen als mensen beter tot zelfstandig functioneren in staat worden gesteld. Hierbij is het noodzakelijk deze mensen te motiveren zodat ze voldoende zelfvertrouwen hebben om actief aan hun gezondheid te werken. Daarnaast is het belangrijk het zelfstandig functioneren te faciliteren door mensen te voorzien van de benodigde middelen en kennis.
Verandering van waarden en financiering zijn nodig om zelfstandig functioneren van mensen met een chronische aandoening centraal te stellen. We hebben drie redenen geïdentificeerd waarom zelfstandig functioneren en veerkracht niet centraal staan in het huidige systeem:
1. Artsen en beleidsmakers denken minder breed over gezondheid dan patiënten. Uit onderzoek weten we dat patiënten zowel de fysieke, mentale en sociale kant van gezondheid even belangrijk vinden. Artsen en vooral ook beleidsmakers geven minder prioriteit aan de mentale en sociale kant van gezondheid.
2. Financiering en mentaliteit van artsen staan een bredere benadering in de weg. De huidige financiering is gebaseerd op het behandelen van aandoeningen, en er wordt niet betaald voor het ‘coachen’ van patiënten. Ook zeggen artsen dat ze te weinig tijd hebben om tijdens een consult aandacht te schenken aan alle aspecten van gezondheid. Hierbij komt dat artsen zich niet voldoende op hun gemak voelen bij het overdragen van verantwoordelijkheid naar de patiënt; ze voelen zich hiertoe onvoldoende opgeleid.
3. Initiatieven of innovaties die zelfstandig functioneren bevorderen worden niet structureel geïmplementeerd. Wij hebben voornamelijk onderzocht hoe het komt dat er een gebrek aan draagkracht bij de zorgverlener om innovaties die zelfstandig functioneren bevorderen door te voeren. Een ondernemer vertelde ons: ‘medisch specialisten hebben de meeste hindermacht’. Het is volgens de Nationale DenkTank logisch dat medisch specialisten niet zitten te wachten op innovaties die de patiënt zelfstandiger maken. Het contact met patiënten verandert door gebruik van technologie, en het inkomen van een specialist zou afnemen bij ingebruikname van effectieve e-healthoplossingen. Systeemveranderingen zijn volgens ons nodig om alle partijen te laten streven naar zelfstandig functioneren van de patiënt.
Conclusie
Het zorgsysteem is niet ingericht om mensen met een chronische aandoening optimaal zelfstandig te laten functioneren. Door mensen met een chronische aandoening te motiveren en te faciliteren lijkt hier wel veel potentieel te liggen. Waar momenteel 30% van mensen met een chronische aandoening optimaal zelfstandig functioneert, is het mogelijk een sterke toename te realiseren. Hiervoor is het noodzakelijk om meer aandacht te geven aan de mens als geheel en ‘veerkracht’. Daarnaast is een aanpassing in financiering nodig om te bevorderen dat hulpverleners zelfstandig functioneren van hun patiënten bevorderen.
Referenties
4 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Nationaal Kompas Volksgezondheid http://www.nationaalkompas.nl/
5 D. Jansen, P. Spreeuwenberg, M. Heijmans, NIVEL. Ontwikkelingen in de zorg voor chronisch zieken Rapportage 2012.
2. LANGDURIGE PSYCHIATRISCHE PATIËNT
2.1 Context
De Nederlandse Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) behandelt per jaar 160.000 ernstig psychiatrische patiënten. Op dit moment zijn er veel veranderingen gaande in de GGZ. Naast een afbouw van 30% van de klinische bedden, vindt er een verschuiving plaats van de tweede naar de eerste lijn en een transitie van de financiering van AWBZ naar WMO.7
2.2 Bevindingen
De Nationale DenkTank 2013 heeft onderzocht hoe psychiatrische patiënten in de zojuist geschetste context optimaal zelfstandig kunnen functioneren. Uit analyse is gebleken dat de zelfstandigheid van psychiatrische patiënten binnen en buiten instellingen verder gestimuleerd kan worden. Hieronder worden een zestal uitdagingen geïdentificeerd en verder uitgelicht.
Het huidige systeem biedt weinig stimulans om zelfstandigheid te bevorderen
Zorgverleners worden niet gestimuleerd om zelfstandigheid van psychiatrische patiënten te bevorderen. In het huidige zorgstelsel loont het om patiënten in de instelling te houden en meerdere diagnoses te stellen. Ook wordt er weinig gebruik gemaakt van (efficiënt bewezen) technologische ontwikkelingen. Volgens slechts 28% van de 158 ondervraagde GGZ-medewerkers is hun instelling hier actief naar op zoek. De voornaamste reden is dat de financiële haalbaarheid laag is.8
De zorgende aard van de zorgverleners bevordert zelfstandigheid onvoldoende
Zorgverleners zorgen te veel. Uit ons onderzoek onder 140 GGZ medewerkers blijkt dat zorgverleners gemiddeld 30% van hun tijd besteden aan taken die psychiatrische patiënten zelf kunnen uitvoeren. Het kost vaak meer tijd om patiënten zelfstandig de taken te laten uitvoeren. Daarnaast is er sprake van ‘hospitalisering’: zowel zorgverleners als psychiatrische patiënten zijn er aan gewend geraakt dat simpele dagelijkse taken bij patiënten uit handen worden genomen.9
Beperkte doorstroom naar Beschermd Wonen staat zelfstandigheid in de weg
Instellingen voor Beschermd Wonen bieden patiënten een passend verblijf indien de stap van klinische opname naar zelfstandig wonen te groot is. Uit onderzoek van de Nationale DenkTank 2013 is gebleken dat op dit moment de gemiddelde wachttijd hoog is (ongeveer 70 weken). Ook is de uitstroom uit deze instellingen laag: slechts één op de zes bewoners stroomt uit per jaar.10
Het ambulante aanbod creëert vraag en is onvoldoende gericht op zelfstandigheid
Het aantal multidisciplinaire teams voor patiënten buiten de instellingen neemt de komende jaren hard toe; het aantal multidisciplinaire teams verdubbelt van 40.000 teams in 2013 naar 80.000 teams in de periode 2016-2020. De afbouw van klinische bedden leidt tot een toename van slechts 10.000 patiënten in dezelfde periode. Echter, dit ambulante aanbod is vooral medisch gericht en onvoldoende gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van patiënten. Ook wordt er onvoldoende gebruik gemaakt van de sociale omgeving van de patiënt, die taken over zou kunnen overnemen van zorgverleners.11
Gepercipieerde stigmatisering houdt zelfstandigheid tegen
Er is sprake van stigmatisering van psychiatrische patiënten in de Nederlandse samenleving. Echter, uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse bevolking positiever staat tegenover psychiatrische patiënten in de omgeving (34% is positief) dan de GGZ-medewerkers denken (Figuur 11).12, 13 Dit impliceert dat er meer ruimte is voor psychiatrische patiënten buiten de klinische omgeving dan zorgprofessionals denken.
Stigmatisering weerhoudt werkgevers ervan om een psychiatrische patiënt aan te nemen
Van de ondervraagde psychiatrische patiënten wil 70% een baan, maar slechts 17% heeft betaald werk. Vaak vinden zij geen werk omdat werkgevers denken dat psychiatrisch patiënten onbetrouwbaar zijn en veel begeleiding nodig hebben. Met betere informatievoorziening en begeleiding voor werkgevers verwachten wij dat veel meer psychiatrisch patiënten een betaalde baan kunnen krijgen.14,15
2.3 Conclusie
Psychiatrische patiënten kunnen zowel binnen als buiten instellingen zelfstandiger functioneren. Binnen instellingen is het noodzakelijk dat zorgverleners geen taken overnemen die patiënten zelf kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zorginstellingen gestimuleerd worden de patiënt zo snel mogelijk terug te laten keren in de maatschappij. De maatschappij staat hier positiever tegenover dan zorgverleners vaak denken.
Buiten de instelling is het van belang dat ambulante zorgverleners zich meer richten op de zelfstandigheid van psychiatrische patiënten en zich niet beperken tot medische aspecten. De ondersteuning van het sociaal netwerk en het hebben van een baan zijn hierbij van groot belang.
Referenties
7 H. Vermolen-van Gerwen, Bestuurlijk Akkoord toekomst GGz 2013-2014 (Den Haag, 2012)
8 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
9 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
10 Survey van de Nationale DenkTank onder beschermd wonen instellingen, n=10 (De Nationale DenkTank, 2013)
11 F. Van Hoof, Trendrapportage GGZ 2012, Deel 1: Ambulantisering Trimbos-instituut (Utrecht, 2012)
12 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
13 Survey van de Nationale DenkTank onder Nederlanders, n = 1400 (De Nationale DenkTank, 2013)
14 A.Kolenberg, Stigma en Werk in beeld , samen sterk tegen stigma (2012)
15 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz job coaches, n= 12 i.s.m. NEWCOM (De Nationale DenkTank , 2013)
2. LANGDURIGE PSYCHIATRISCHE PATIËNT
2.1 Context
De Nederlandse Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) behandelt per jaar 160.000 ernstig psychiatrische patiënten. Op dit moment zijn er veel veranderingen gaande in de GGZ. Naast een afbouw van 30% van de klinische bedden, vindt er een verschuiving plaats van de tweede naar de eerste lijn en een transitie van de financiering van AWBZ naar WMO.7
2.2 Bevindingen
De Nationale DenkTank 2013 heeft onderzocht hoe psychiatrische patiënten in de zojuist geschetste context optimaal zelfstandig kunnen functioneren. Uit analyse is gebleken dat de zelfstandigheid van psychiatrische patiënten binnen en buiten instellingen verder gestimuleerd kan worden. Hieronder worden een zestal uitdagingen geïdentificeerd en verder uitgelicht.
Het huidige systeem biedt weinig stimulans om zelfstandigheid te bevorderen
Zorgverleners worden niet gestimuleerd om zelfstandigheid van psychiatrische patiënten te bevorderen. In het huidige zorgstelsel loont het om patiënten in de instelling te houden en meerdere diagnoses te stellen. Ook wordt er weinig gebruik gemaakt van (efficiënt bewezen) technologische ontwikkelingen. Volgens slechts 28% van de 158 ondervraagde GGZ-medewerkers is hun instelling hier actief naar op zoek. De voornaamste reden is dat de financiële haalbaarheid laag is.8
De zorgende aard van de zorgverleners bevordert zelfstandigheid onvoldoende
Zorgverleners zorgen te veel. Uit ons onderzoek onder 140 GGZ medewerkers blijkt dat zorgverleners gemiddeld 30% van hun tijd besteden aan taken die psychiatrische patiënten zelf kunnen uitvoeren. Het kost vaak meer tijd om patiënten zelfstandig de taken te laten uitvoeren. Daarnaast is er sprake van ‘hospitalisering’: zowel zorgverleners als psychiatrische patiënten zijn er aan gewend geraakt dat simpele dagelijkse taken bij patiënten uit handen worden genomen.9
Beperkte doorstroom naar Beschermd Wonen staat zelfstandigheid in de weg
Instellingen voor Beschermd Wonen bieden patiënten een passend verblijf indien de stap van klinische opname naar zelfstandig wonen te groot is. Uit onderzoek van de Nationale DenkTank 2013 is gebleken dat op dit moment de gemiddelde wachttijd hoog is (ongeveer 70 weken). Ook is de uitstroom uit deze instellingen laag: slechts één op de zes bewoners stroomt uit per jaar.10
Het ambulante aanbod creëert vraag en is onvoldoende gericht op zelfstandigheid
Het aantal multidisciplinaire teams voor patiënten buiten de instellingen neemt de komende jaren hard toe; het aantal multidisciplinaire teams verdubbelt van 40.000 teams in 2013 naar 80.000 teams in de periode 2016-2020. De afbouw van klinische bedden leidt tot een toename van slechts 10.000 patiënten in dezelfde periode. Echter, dit ambulante aanbod is vooral medisch gericht en onvoldoende gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van patiënten. Ook wordt er onvoldoende gebruik gemaakt van de sociale omgeving van de patiënt, die taken over zou kunnen overnemen van zorgverleners.11
Gepercipieerde stigmatisering houdt zelfstandigheid tegen
Er is sprake van stigmatisering van psychiatrische patiënten in de Nederlandse samenleving. Echter, uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse bevolking positiever staat tegenover psychiatrische patiënten in de omgeving (34% is positief) dan de GGZ-medewerkers denken (Figuur 11).12, 13 Dit impliceert dat er meer ruimte is voor psychiatrische patiënten buiten de klinische omgeving dan zorgprofessionals denken.
Stigmatisering weerhoudt werkgevers ervan om een psychiatrische patiënt aan te nemen
Van de ondervraagde psychiatrische patiënten wil 70% een baan, maar slechts 17% heeft betaald werk. Vaak vinden zij geen werk omdat werkgevers denken dat psychiatrisch patiënten onbetrouwbaar zijn en veel begeleiding nodig hebben. Met betere informatievoorziening en begeleiding voor werkgevers verwachten wij dat veel meer psychiatrisch patiënten een betaalde baan kunnen krijgen.14,15
2.3 Conclusie
Psychiatrische patiënten kunnen zowel binnen als buiten instellingen zelfstandiger functioneren. Binnen instellingen is het noodzakelijk dat zorgverleners geen taken overnemen die patiënten zelf kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zorginstellingen gestimuleerd worden de patiënt zo snel mogelijk terug te laten keren in de maatschappij. De maatschappij staat hier positiever tegenover dan zorgverleners vaak denken.
Buiten de instelling is het van belang dat ambulante zorgverleners zich meer richten op de zelfstandigheid van psychiatrische patiënten en zich niet beperken tot medische aspecten. De ondersteuning van het sociaal netwerk en het hebben van een baan zijn hierbij van groot belang.
Referenties
7 H. Vermolen-van Gerwen, Bestuurlijk Akkoord toekomst GGz 2013-2014 (Den Haag, 2012)
8 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
9 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
10 Survey van de Nationale DenkTank onder beschermd wonen instellingen, n=10 (De Nationale DenkTank, 2013)
11 F. Van Hoof, Trendrapportage GGZ 2012, Deel 1: Ambulantisering Trimbos-instituut (Utrecht, 2012)
12 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz-medewerkers, n=154 (De Nationale DenkTank, 2013)
13 Survey van de Nationale DenkTank onder Nederlanders, n = 1400 (De Nationale DenkTank, 2013)
14 A.Kolenberg, Stigma en Werk in beeld , samen sterk tegen stigma (2012)
15 Survey van de Nationale DenkTank onder GGz job coaches, n= 12 i.s.m. NEWCOM (De Nationale DenkTank , 2013)
3. JONGERE IN MULTIPROBLEEM GEZIN
3.1 Context
Er zijn in Nederland naar schatting 70.000 multiprobleemgezinnen met daarbinnen ruim 120.000 jongeren.16 Wij zien twee belangrijke uitdagingen in de zorg voor deze jongeren:
- De complexiteit van de problemen binnen deze gezinnen maakt het voor hulpverleners een uitdaging samenhang in de problemen te zien;
- Jeugdzorg komt per 1 januari 2015 bij de gemeenten te liggen. Deze transitie, die gepaard gaat met een kostenbesparing van 15%, leidt ertoe dat de Jeugdzorg anders ingericht moet gaan worden.
3.2 Bevindingen
Onze analyse richt zich op twee gebieden. Ten eerste: de signalering van multiproblematiek en ten tweede de ‘poortwachter’. Die bepaalt of, en zo ja welke, specialistische jeugdzorg het beste past bij de zorgvraag van de jongere en het gezin.
Door het combineren van informatie van verschillende partijen kan multiproblematiek binnen gezinnen eerder worden gesignaleerd
Ondanks bestaande initiatieven met betrekking tot informatiedeling en vroegtijdige signalering zegt bijna de helft van de door ons ondervraagde huisartsen, jeugdhulpverleners en jeugdartsen vaak te laat inzicht te hebben in multiproblematiek. Hiervoor zijn vier redenen geïdentificeerd:
- Professionals beroepen zich in de praktijk vaak op het recht op privacy van hun cliënten;
- Niet alle instellingen zijn aangesloten op bestaande systemen en professionals passen het gebruik van de systemen onvoldoende toe in hun dagelijkse werkzaamheden;
- Systemen zijn nog steegds gericht op specifieke probleemgebieden, zoals het bestrijden van criminaliteit of het tegengaan van vroegtijdig verlaten van school, in tegenstelling tot een meer integrale benadering;
- Als er wel kennis gedeeld wordt, ontbreekt de centrale verantwoordelijkheid voor het oplossen van de gemelde problemen.
Huisartsen, jeugdartsen en jeugdhulpverleners denken dat concrete informatie van buiten de zorg hen beter in staat zou stellen een zorgbehoefte te signaleren. Zij zijn met name geïnteresseerd in informatie over huiselijk geweld, onderwijs en het sociale netwerk van de jongere en het gezin.
De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten is een kans om de poortwachtersfunctie opnieuw in te richten
In de huidige situatie is Bureau Jeugdzorg de poortwachter voor geïndiceerde jeugdzorg. In sommige gevallen (voornamelijk bij JeugdGGZ) functioneert de huisarts als poortwachter. Per 1 januari 2015 vervalt de poortwachtersfunctie van Bureau Jeugdzorg. Deze transitie biedt de kans de poortwachtersfunctie te verbeteren met betrekking tot tenminste drie aspecten:
- Gezinnen geven vaak aan te weinig zelfregie te hebben over de zorg die zij ontvangen;
- De sociale omgeving van multiprobleemgezinnen wordt op dit moment onvoldoende benut;
- Versnipperde financiering van de jeugdzorg leidt tot sterk gespecialiseerde instellingen. Vaak zijn hulpverleners vanuit diverse instellingen tegelijkertijd aan de slag binnen een gezin. Communicatie en samenwerking tussen de diverse professionals is lastig.
Wij stellen voor dat de poortwachter voldoet aan de volgende vier criteria:
- Onafhankelijk: heeft geen belang in verdere behandeling door de eigen instelling;
- Generalistisch: heeft brede kennis van jeugdzorg;
- Vraaggericht: kijkt naar de vraag van de jongere en zijn gezin;
- Omgevingsbewust: houdt rekening met de situatie en sociale omgeving van de cliënt.
3.3 Conclusie
Door enerzijds het combineren van informatie van verschillende partijen en anderzijds het aangrijpen van de transitie kunnen we zorgen dat (multi)probleemgezinnen eerder gesignaleerd worden en dat de poortwachter onafhankelijk, generalistisch, vraaggericht en omgevingsbewust te werk kan gaan.
Referenties
16 Multiprobleemgezinnen worden gedefinieerd als gezinnen met minimaal twee problemen in de volgende vijf gebieden: Het voeren van een huishouding, de maatschappelijke positie van het gezin, de individuele ontwikkeling van gezinsleden, de relatie tussen partners of ex-partners, de opvoeding van een kind. Daarnaast hebben deze gezinnen vaak een moeizame relatie met de hulpverleners die bij dit gezin betrokken worden. Bron: Mirjam de Klerk, Marijn Prins, Peter Verhaak, Gert van den Berg, Mensen met meervoudige problemen en hun zorggebruik, Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, (Den Haag, 2012) p. 97
4. KWETSBARE OUDEREN
4.1 Context
Nederlanders worden steeds ouder. Op dit moment is 16% procent van de bevolking ouder dan 65 jaar en dit aantal zal de komende jaren alleen maar stijgen.17 Ziektes en beperkingen komen vooral voor in de laatste levensjaren. Daarom nemen de 65-plussers wel 40% van de totale zorgkosten in Nederland voor hun rekening.18 Veel ouderen lijden aan verschillende (chronische) aandoeningen zoals staar, artrose, diabetes of dementie.19 De ouderen die de grootste kans hebben op negatieve gezondheidsuitkomsten noemen we kwetsbaar. Kwetsbare ouderen hebben vaak een opeenstapeling van lichamelijke, psychische en sociale beperkingen.20
De komende jaren ondergaat de ouderenzorg een grote transitie. Veel van de taken die nu nog landelijk worden geregeld, zoals verzorging en verpleging, worden overgeheveld naar gemeenten. Daarnaast wordt er bezuinigd op de ouderenzorg en is opname in een verpleeg- of verzorgingshuis straks alleen mogelijk voor ouderen met zware beperkingen.21In de toekomst moet ons inziens de focus dus liggen op het bevorderen van de zelfredzaamheid van thuiswonende ouderen.
4.2 Bevindingen
Het grootste deel van de uitgaven aan ouderenzorg gaat naar care. Deze kosten nemen de komende 20 jaar naar schatting met 50% toe. Vooral binnen extramurale care zien wij meer mogelijkheden om zelfstandig functioneren te bevorderen. We richten ons daarbij op drie aspecten: informele zorg, woonvormen voor ouderen en eenzaamheid.
Nederlanders zijn bereid meer informele zorg te leveren
Informele zorg is zorg die geleverd wordt door mantelzorgers en vrijwilligers. Het gaat hierbij om activiteiten in aanvulling op zorg die door beroepskrachten zoals verpleegkundigen, huishoudelijke hulp en activiteitenbegeleiders geleverd wordt. In het licht van beleidsontwikkelingen’zullen ouderen steeds langer thuis wonen en een groter beroep doen op informele zorg.22
Een kwart van de Nederlanders verleent al informele zorg.23Van de driekwart die geen informele zorg verleent geeft 63% aan dit waarschijnlijk wel te willen doen. Dit betekent dat er een groot onbenut potentieel aan informele zorgverleners is in Nederland.
De meest voorkomende reden (61%) om nu nog geen informele zorg te verlenen is dat er geen beroep is gedaan op deze groep. Daarnaast blijkt uit een enquête onder ouderen dat zij zich soms tot last voelen als zij hulp zouden ontvangen van hun naasten.24 De uitdaging ligt dus in het overbruggen van de vraag- en aanbodverlegenheid.
De regie rondom het verzorgen van gepaste woonvormen voor ouderen ontbreekt
Langer thuis wonen en zelfstandig functioneren vereisen dat er voldoende gepaste woonvormen zijn voor ouderen. Volgens de Monitor Investeren in Toekomst 2012 is er nu een tekort van 84.000 geschikte ouderenwoningen, dat kan in 2030 oplopen tot 400.000.25De Nationale Denktank heeft betrokken partijen gevraagd of er volgens hen een tekort is en welke partij dit zou moeten oplossen. Bijna alle partijen wijzen de woningcorporaties aan als verantwoordelijken.26 De woningbouwcorporaties geven echter aan dat zij geen tekort aan ouderenwoningen zien: ouderen woningen zijn juist moeilijk te verhuren.
De regie rondom geschikte ouderenwoningen lijkt te ontbreken. Daarnaast is het onduidelijk of er een urgent tekort is.
Eenzaamheid is een belangrijke factor in de kwetsbaarheid van ouderen en is relatief eenvoudig te voorkomen
Uit interviews met experts is gebleken dat eenzaamheid een grote invloed heeft op de kwetsbaarheid van ouderen. Eenzaamheid leidt tot een grotere zorgvraag. Het is tevens een factor waarvan experts menen dat deze te beïnvloeden is. De huidige aanpak van eenzaamheid loopt echter tegen structurele uitdagingen aan: er heerst een taboe op eenzaamheid, eenzame ouderen zijn moeilijk te bereiken en het bewustzijn van -en daarmee voorbereiding op – eenzaamheid onder ouderen ontbreekt.
4.3 Conclusie
De bovenstaande analyses hebben geleid tot de volgende inzichten:
1. Er is een groot onbenut potentieel aan informele zorgverleners in Nederland. Vraag- en aanbodverlegenheid van informele zorg staat het benutten van dit potentieel in de weg;
2. De regie rondom het verzorgen van gepaste woonvormen voor ouderen ontbreekt;
3. Eenzaamheid is een belangrijke factor in de kwetsbaarheid van ouderen en is relatief eenvoudig te voorkomen.
Referenties
17 CBS, ‘Kerncijfers’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/cijfers/kerncijfers/default.htm (1 november 2013)
18 Nationaal Kompas Volksgezondheid, ‘Wat zijn de zorgkosten?’, http://www.nationaalkompas.nl/zorg/huidige-kosten/ (1 november 2013)
19 Nationaal Kompas Volksgezondheid, ‘Rangordening van ziekten en aandoeningen bij 65-plussers’, http://www.nationaalkompas. nl/thema-s/ouderen/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/rangordening-van-ziekten-en-aandoeningen/ (1 november 2013)
20 SCP ‘Kwetsbare Ouderen’ (2011)
21 VWS, ‘Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg’ (1 november 2013)
22 Rijksoverheid, ‘Veranderingen in de AWBZ’, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-wet-bijzondere-ziektekosten-awbz/veranderingen-in-de-awbz (1 november 2013)
23 Survey van de Nationale DenkTank onder Nederlanders, n = 1400 i.s.m. Newcom (De Nationale DenkTank, 2013)
24 Onderzoek van de Nationale DenkTank 2013 onder meer dan 460 respondenten
25 ABF Research, ‘Monitor Investeren voor de Toekomst 2012′, (2013)
26 Analyse Nationale Denktank 2013
Willemijn Kremer
Deed mee als 24-jarige student Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht
Jolanda Koot
Deed mee als 24-jarige student Civil Engineering aan de TU Delft
Kim Jansen
Deed mee als 25-jarige student Beleid, Communicatie en Organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Roos Willemijn Haasnoot
Deed mee als 25-jarige student Politics and Government in the European Union aan The London School of Economics
Spencer Heijnen
Deed mee als 25-jarige student Interdisciplinary Area Studies aan de University of Oxford
Matthijs Groeneveld
Deed mee als 30-jarige promovendus Clinical Biochemistry aan de University of Cambridge
Catherine Endtz
Deed mee als 26-jarige student Behavioral Economics aan de Universiteit van Amsterdam
Ties Dams
Deed mee als 20-jarige student Legal and Political Theory aan University College London
Anne de Brouwer
Deed mee als 24-jarige student Organisaties, Verandering en Management aan de Universiteit Utrecht
Ellis Broeks
Deed mee als 26-jarige student Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen
Toon Borren
Deed mee als 25-jarige student Systems Engineering, Policy Analysis and Management aan de TU Delft
Pim Bellinga
Deed mee als 24-jarige student Technische Bestuurskunde aan de TU Delft.
Kathalijn Vergeer
Deed mee als 24-jarige student Organisation and Management aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Lara van Weegen
Deed mee als 24-jarige student Logic aan de Universiteit van Amsterdam
Louis van Roessel
Deed mee als 24-jarige student Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht
Robin van Dalen
Deed mee als 25-jarige trainee bij Philips
Jeroen van Baar
Deed mee als 23-jarige student Neuroscience & Cognition aan de Universiteit Utrecht
Johanneke Tummers
Deed mee als 26-jarige student Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht
Alex Rol
Deed mee als 26-jarige student Applied Physics aan de TU Delft
Petra Pubben
Deed mee als 23-jarige student Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
Benjamin Mosk
Deed mee als 27-jarige promovendus Theoretical Physics bij Stichting FOM / Universiteit van Amsterdam
Bart Lubbers
Deed mee als 31-jarige promovendus Moleculaire en cellulaire neurobiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Frederik Leenknecht
Deed mee als 26-jarige student Cultures and Development Studies aan de Katholieke Universiteit Leuven
Natalja Laurey
Deed mee als 24-jarige student Antropologie / Organisatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Laurens Krger
Deed mee als 25-jarige student Applied Physics aan de TU Delft
is een onderzoeks- en adviesbureau dat kennis, expertise en mankracht inzet bij het opzetten, uitvoeren en analyseren van het onderzoek van de jaarlijkse DenkTank.
wil een brug slaan tussen wetenschap en samenleving door middel van bijeenkomsten, lezingen en een breed netwerk. De KHMW is een belangrijke netwerkpartner van de Nationale DenkTank, en ieder jaar wordt het ExpertForum bij hen gehouden in het Hodshonhuis in Haarlem.
is het grootste strategisch adviesbureau ter wereld. McKinsey begeleidt de jaarlijkse DenkTank tijdens de onderzoeksperiode en traint de deelnemers.